Toen u haar losliet kon ze gaan.
Donderdag 25 februari 1999.

F rans en David vertrekken samen naar school en ik bel gelijk om 8 uur de huisarts om voor vandaag een afspraak te maken.
Want ze heeft nog steeds die rare ademhaling.
We kunnen pas terecht om kwart voor 4. Het patroon van de dagen daarvoor herhaalt zich: Anna op de bank, ik die wat huishoudelijke klusjes doe en bij haar zit. Maar op een of andere manier is het anders.
Ze is onrustig en kan niet slapen. Haar ademhaling wordt sneller. Ik hoor hoe rochelig ze is en krijg een steeds onbehaaglijker gevoel. Tegen tienen bel ik opnieuw de huisarts: "ik wil nu komen, ik vertrouw het niet, ze ademt zo snel."

Door de telefoon laat ik luisteren hoe ze ademt waarna de assistente zegt dat ik maar zo snel mogelijk moet komen. Dan zie ik plotseling ook dat haar lipjes wat blauwig worden. ZE SNAKT NAAR ADEM.
Mijn god, wat gebeurt hier? Ik moet niet in paniek raken! Ik bel buurvrouw Annelies die gelukkig thuis is. We hebben zelf geen auto. Ze komt er direct aan. Waar is haar jas? Haar laarsjes?

Ik moet kalm blijven. Doe haar blauwe jas en laarsjes aan en draag haar naar de klaarstaande auto. Vanaf de boerderij naar het dorp is het 6 kilometer. Annelies probeert me gerust te stellen. "Ze haalt het wel". En tegen Anna: "Meisje, volhouden".

De huisarts kijkt even naar haar en zegt dat we direct naar het ziekenhuis moeten omdat ze zuurstoftekort heeft. Hij zal doorbellen naar de Eerste Hulp dat we eraan komen. Eenmaal daar krijgt ze gelijk zuurstof door middel van een slangetje in haar neus.

Mijn eerste gevoel is er een van opluchting. Gelukkig, we hebben het gered. We zijn veilig in het ziekenhuis en ze krijgt zuurstof.
De kinderarts arriveert. "Heeft ze dit ooit eerder gehad?" Nee. "Heeft ze iets ingeslikt?" Nee. Hij zegt dat het eruit ziet als een zware astma-aanval. Anna krijgt verneveling middels een kapje voor haar mond. De neusslang en het kapje worden steeds door haar weggeduwd.
De verplegers proberen een infuus aan te brengen. Ze kunnen bijna niet prikken in haar aderen want haar bloed is verzuurd. Ik vang het woord 'prednison' op.
Inmiddels is Frans opgehaald van school door Annelies. Anna knapt wel iets op, het blauwige is weg, maar niet genoeg. Haar snelle ademhaling blijft. Ze heeft nu ook hoge koorts. In gedachten zie ik ons haar verjaardag vieren in het ziekenhuis. Ach, dat is toch helemaal niet erg.

De kinderarts zegt tegen ons: "u moet zich wel goed realiseren dat ze heel ziek is" wat niet echt tot ons doordringt.
Anna zelf is al die tijd bij vol bewustzijn en gewoon aanspreekbaar. Ze huilt niet (ook niet bij het prikken) en vraagt om drinken.
Er wordt een longfoto gemaakt en daarna een echo van haar hart. Wij zijn hierbij aanwezig. Op de echo ziet de kinderarts dat haar linker hartkamer wel 4 cm is (veel te groot) en niet goed functioneert. Hij zegt dit ook eerlijk tegen ons. Hierna is goed duidelijk dat ze heel ziek is. Er wordt gesproken over een kinder-I.C.!

Anna mag inmiddels telkens een slokje sap en wil perse zelf met twee handen haar bekertje vasthouden. Dit gaat niet omdat haar linkerarm met infuus helemaal ingetaped is.
Na lang rondbellen blijkt er in Amsterdam op de kinder-I.C. een plekje te zijn. De kinderarts vertelt dat het waarschijnlijk een wegtransport zal worden waarbij hij zelf mee zal gaan in de ambulance. Ze moet onder narcose en op de beademing om het zo rustig mogelijk te houden.
Ik vraag of wij ook mee kunnen in de ambulance. Nee, dit kan beslist niet. "Als er onderweg gekke dingen gebeuren heb ik daar liever geen ouders bij."
Frans gaat een collega bellen om een auto te regelen. Vervolgens worden Anna en ik met bed en al naar de special-care gereden waar ze klaargemaakt zal worden voor transport. Tijdens alle onderzoeken zat ik op een bed met Anna op mijn schoot.
Frans gaat de auto van een collega ophalen. Hij neemt afscheid van haar. "Dag Anna, je gaat zo lekker slapen, tot straks."
Ik heb wel zoiets van: moet je nou zelf die auto ophalen? Kan dit niet anders?

De anesthesist arriveert. Haar bloeddruk wordt nog eens opgemeten. Links aan de muur hangt een tekening met vogeltjes van Marjolein Bastin. "Kijk eens Anna, mooie vogeltjes" waarna ze dit herhaalt: "ja, pogeltjes". De anesthesist stelt voor dat ik even weg zal gaan als ze het kapje voor de narcose opkrijgt. Het is niet zo'n prettig gezicht. Ze moet daarvoor platliggen op het bed en moet dus van mijn schoot af.
Ik geeft Anna over aan de kinderarts en klim moeizaam van het bed af waarna hij haar op het bed wil leggen. Precies op dat moment draaien haar ogen weg en staat het hart stil. "Meisje, meisje, wat doe je nou?"

Binnen de kortste keren staat er acht man om haar heen te reanimeren.
Ik sta er vlak naast. Ik hoor het gepiep van de apparatuur en de medische termen die ze elkaar toeroepen. Een verpleegster houdt me vast.
We gaan wat naar achteren, in de deuropening. Ze haalt een stoel.
Mijn god, dit gebeurt niet echt! Ik trek me terug diep in mezelf. Probeer de engelen aan te roepen haar te redden. Ergens diep van binnen weet ik het al: ZE GAAT DOOD.
Frans komt terug. We verhuizen naar een wachtkamer; de verpleegster gaat mee. We praten bijna niet. We wachten. Werpen een blik op het reanimeren. Ik moet ontzettend nodig plassen.
Na anderhalf uur komt de kinderarts de wachtkamer binnen: "het lukt niet, haar hart wil niet meer".

We gaan naar haar toe. O Anna, wat zie je eruit. Dit beeld raak ik nooit meer kwijt. Haar ogen staan half open, in haar mond zit een slang, kapot geprikte blauwe handjes. Alles wordt afgekoppeld. Ik doe haar ogen dicht. Ze voelt nog zo warm. Ik kan niet huilen, Frans wel.
Het personeel trekt zich terug; we zijn alleen met haar. Ik leg m'n hoofd op haar blote bovenlijfje.
Na een tijdje komt er een verpleegster binnen met een bakje warm water. Ze vraagt of ik haar zelf wil wassen. Voor de laatste keer was ik haar gezichtje en lichaam. Doe haar een luier om en het oude pyamaatje aan waarin ze is gekomen.

De kinderarts wil ons spreken. Er is anderhalf uur met maximale inspanning gereanimeerd. Het was een hopeloze zaak.
Hoe kan dit? Het is zo snel gegaan. Hij dringt aan op obductie. We kunnen haar lichaam dan al morgenmiddag ophalen. Het is heel goed mogelijk dat obductie opheldering zal verschaffen over haar plotselinge dood.
Ik wil weten wat ze dan gaan onderzoeken, ik wil niet dat ze aan haar hoofd zitten. Het gaat om haar hart.
Ook orgaandonatie komt ter sprake. Artsen zijn verplicht hiernaar te vragen. We voelen gelijk dat we dit niet willen; het is genoeg zo.
Ik vraag hoe laat ze gestorven is. Officieel was het 16.40 uur maar eigenlijk was het al anderhalf uur eerder: het moment dat ik haar overgaf aan de kinderarts.
Hij zegt het letterlijk zo: "Toen u haar losliet kon ze gaan".

We besluiten tot obductie hoewel we het heel moeilijk vinden haar voor die nacht in het ziekenhuis achter te laten.

<< vorig                  inhoudsopgave                  volgend >>