Anna, waar ben je nu?
Donderdag 25 februari 1999.

W e moeten het aan David vertellen!
David die nu thuis is met oma Truus en opa Frits die vanmiddag vanuit Enschede zijn gekomen om op te passen.
Frans belt zijn ouders (zijn moeder die steeds maar zegt: "nee, dat kan niet") en mijn moeder. We willen het zelf aan David vertellen. Ze zullen met David naar het ziekenhuis komen.
Later vertelde David dat hij onderweg naar het ziekenhuis al had gedacht dat zijn zusje was doodgegaan. Want oma Truus moest zo huilen...
Frans wacht ze op in de gang. Ik blijf bij Anna. Hij vertelt het aan David en samen komen ze binnen om naar haar te kijken. David is heel stil.

We blijven nu niet lang meer. We zijn uitgeput.
Maanden later had ik daar spijt van. Ik had de hele avond bij haar moeten blijven. Haar nog warme lichaam moeten koesteren net zo lang tot alle leven was geweken en ze koud en stijf was geworden.
Als we bij de boerderij aankomen zijn de ouders van Frans al gearriveerd samen met andere familieleden. Iedereen omhelst ons en huilt. We gaan naar binnen en drinken koffie.
Het is gewoon onbegrijpelijk. Hoe kon dit zo snel gaan? Hoe bestaat het dat ik hier zo ogenschijnlijk rustig koffie zit te drinken? Moet ik niet huilend en gillend op bed liggen?
Mijn zus weet het nog niet! Ik wil het zelf vertellen. We gaan naar de hal en Frans draait het nummer. Ze neemt op en hoort gelijk aan mijn stem dat er iets is. Ik zeg: "Anna is vanmiddag doodgegaan". Haar stem wordt heel hoog: "nee, Yvonne, dat kan niet, zeg dat het niet waar is".
Ze wil direct naar me toe, vanavond nog. Ze weet nog niet hoe maar ze komt eraan samen met Sophia. Ondertussen zijn Annelies en Gerard binnengekomen. Ze hebben het al gehoord en condoleren ons.
Agnes belt. Ze heeft het van haar man gehoord die in het ziekenhuis werkt. Ze zal de ouders van Frans z'n klas inlichten. Ze zegt dat we Mercedes kunnen bellen. Mercedes regelt uitvaarten en is een ouder van school.

Tegen een uur of half elf is iedereen weg en slaapt David. Ik ga alleen naar buiten en loop een heel eind de akker op achter ons huis. Ik wil loskomen uit mijn ogenschijnlijke kalmte, mijn verstarring.
Ik wil huilen. Ik wil schreeuwen en doe dat ook.
Anna: waar ben je nu?
Mijn god, ik wil een teken, ik wil een engel zien. Ik speur de hemel af. Het is bewolkt, er is niets te zien. Tekens krijg je niet op commando.
En op dat moment dringt er zich een heel heldere gedachte op: nu ben ik nergens meer bang voor. Het allerergste is immers al gebeurd.
Ik ben aangeraakt door de dood en voel de totale afwezigheid van angst. Ik ben niet meer bang om zelf dood te gaan of om verkracht te worden.
Als ik wil kan ik nu 's nachts dwars door de donkere bossen lopen.
Ik ben niet meer bang om alleen vanuit het dorp naar huis te fietsen.
Ik loop een tijd lang verdwaasd rond en ga uiteindelijk weer naar binnen.

Het is al na twaalven als Carla arriveert samen met Sophia de baby. Ze is gebracht door twee vrienden. De auto zit vol spullen: wieg, tummy-tub, maanlampje, luiers, kleertjes (geen bekende kleertjes van Anna).
We praten niet veel meer, we zijn lamgeslagen, verstomd en sprakeloos.
Ik ben aan de port gegaan en moet later nog overgeven. We gaan naar bed en vallen als een blok in slaap.
Het is de slaap der uitputting en verdoving.

<< vorig                  inhoudsopgave                  volgend >>