De zeventiende dag.
April 1999.

O p maandag 12 april is er tegen de avond weer een regenboog.
Frans ziet de regenboog het eerst en roept ons. Ik ben aan het koken en David helpt.
We gaan kijken in de hal. David zegt: 'Anna komt weer terug'.
Het is een opmerking die zomaar uit de lucht komt vallen en ik weet niet goed hoe te reageren. 'Zou je dat graag willen?' David geeft er geen antwoord op, loopt de hal uit en gaat spelen.
Ik ben drie dagen over tijd.
Een paar dagen later gaat de gedachte steeds meer spelen. Zou ik zwanger kunnen zijn?
Ja, we hebben een keer gevrijd. Het was op een vrijdagavond eind maart. Zoals op vele avonden zaten we te praten, wijn en bier te drinken, te huilen. En plotseling was daar die drang om op dat moment te vrijen met elkaar. Het kwam over ons. Alsof een onzichtbare, maar duidelijk voelbare kracht ons samenbracht. Het was bijzonder omdat wij al tijden geen seksuele relatie meer met elkaar hadden. De laatste keer dat we vrijden werd Anna verwekt.
We gaan terugrekenen en komen tot de ontdekking dat het precies midden in mijn vruchtbare periode is geweest.

Frans pakt het boek 'Op weg naar de aarde''Op weg naar de aarde' van Joan Salter uit de kast en begint hier wat in te lezen. Er is een interessant hoofdstuk over het incarnatieproces dat wil zeggen het binnentreden in een lichaam van vlees en bloed. Wie is het die binnentreedt in dit lichaam en vanwaar stamt zijn wezen?
De schrijfster zegt hierover het volgende. 'De ouders geven een wonderbaarlijk geschenk, een lichaam, maar het innerlijke wezen van het kind scheppen zij niet. Deze menselijke geest 'is' reeds, is een levende entiteit die binnentreedt in de cel, die zal groeien en haar van een aards lichaam zal voorzien.'
Dan heeft ze het over een verbazingwekkende ontdekking door een onderzoeksteam op het gebied van de embryologie in de jaren twintig van de 20e eeuw.
'Zij kwamen tot de conclusie dat bij de mens de baby niet uit de eerste bevruchte eicel ontstaat, maar dat deze eerste bevruchte eicel zich bij de mens ontwikkelt tot het zogenaamde vliezenhulsel - dat wil zeggen chorion, amnion, allantois en dooiervlies. Pas op de zeventiende dag begint de groei van het eigenlijke embryo.'
Iets verderop staat: 'In het begin van deze eeuw constateerde Rudolf Steiner uit eigen geesteswetenschappelijk onderzoek dat het Ik niet in het lichaam indaalt bij de bevruchting, maar dat het 'wacht' totdat de bovengenoemde vliezen gevormd zijn.
In 1906 stelde hij vast dat het Ik indaalt tussen de tweede en de derde week, dat wil zeggen rondom de zeventiende dag. In die tijd waren de feiten over de vroegste groeistadia van het embryo nog onbekend. Toen ze in het midden van de jaren twintig ontdekt werden, bleek dat ze volledig overeenstemden met hetgeen Steiner twintig jaar tevoren had aangegeven.'

De maandag van de regenboog was de zeventiende dag na de bevruchting.

<< vorig                  inhoudsopgave                  volgend >>