Mag ik een ander leven?
Mei 1999.

E en oud-collega komt onverwachts op bezoek. Hij heeft een paar jaar geleden zijn vrouw plotseling verloren. Hij noemt zichzelf min of meer ongelovig. Toch heeft hij bij tijden terugkerende dromen waarin zijn gestorven vrouw bij hem komt en hem omhelst. Dromen die levensecht zijn en hem de gehele volgende dag een fijn gevoel bezorgen. Ik vraag hem: 'Denk je dat ze echt bij je komt?'. Hij beaamt dit.

Frans fietst op een zaterdagochtend door de Bekendelle om brood te halen bij bakker Berenschot. Opeens is het net alsof hij op zijn gezicht overal kusjes krijgt. Hij moet huilen en voelt Anna heel sterk om zich heen.
Soms als hij alleen rondfietst is het net alsof zij voorop in het fietsstoeltje zit en blij met haar beentjes heen en weer zwaait. Hij voelt dit bewegen echt.

Een gedachte 's nachts ergens in mei: God, geef me een ander leven. Ik wil dit leven helemaal niet, het is zo moeilijk. Mag ik een ander leven?
Het is een totaal nieuwe gedachte op dat moment. Het is geen doodsverlangen.
's Ochtends ebt de gedachte langzaam weg. Dit is mijn leven en met dit leven moet ik wat.
Iemand zei eens: 'De pijn en de hardheid van het leven maken je bitter of beter. Het ligt aan jou wat je ervan maakt.'

Ik lees Kübler-Ross. In 'Kinderen en de dood' 'Kinderen en de dood' zegt zij:
'Ik denk dat visioenen, dromen en verschijningen van onze gestorven geliefden sterk afhankelijk zijn van onze natuurlijke behoeften. Ik geloof echt dat we krijgen wat we nodig hebben, en als we niet in staat zijn te dromen of anderszins te ervaren dat onze kinderen ons eenvoudig voor een tijdje verlaten hebben, kan dat een test zijn voor ons geloof en ons vertrouwen.
We krijgen wat we nodig hebben, niet altijd wat we willen.
Veel later in ons leven, als we terugzien op de stormen, beseffen we hoe ze ons hebben veranderd, hoe we gegroeid zijn en wijzer geworden in medeleven en begrip.'
Nog een uitspraak van Elisabeth: 'De dood van een kind is vaak de leerschool van onvoorwaardelijke liefde, en onvoorwaardelijke liefde kent geen rechten, geen verwachtingen en kan zelfs zonder de lichamelijke tegenwoordigheid.'

Half mei gaan David en Frans weer naar school en ben ik alleen. Ik heb ernaar verlangd en het is fijn. Ik wil niet meer elke dag bezoek. Ik wil me even terugtrekken.
Niet steeds weer praten en praten. Ik neem zelfs de telefoon niet op.
Lieve mensen: laat me even met rust. Als ik moet werken zie ik al genoeg mensen.
Al dat gepraat over koetjes en kalfjes. Waar maken mensen zich toch allemaal druk over. Mijn Anna komt nooit meer terug. Nooit meer. Iedereen gaat toch gewoon verder met zijn leventje.
Sleutelwoorden zijn voor mij nu: vertrouwen en overgave.
Ik geef deze geheime zwangerschap van ruim negen weken over in het vertrouwen dat het gaat zoals het gaat.
De tuin geeft veel troost. Ik werk elke dag gemiddeld zo'n twee uur in de moestuin.

Met Pinksteren vertel ik voor het eerst aan David het verhaal van die donderdag op zijn niveau.
Hij heeft dit verhaal natuurlijk al honderd maal gehoord maar altijd als wij het vertelden aan volwassenen.
Ik vertel hem dat iemand een heleboel engelen heeft gezien in de kerk. David: 'Ik wil ook een engel zien'. 'Mama heeft ook nog nooit een engel gezien. Als je een engel te zien krijgt is dat een soort cadeautje.' Later die dag zegt hij terwijl we in de moestuin aan het werk zijn: 'ik geloof dat het in de hemel nog mooier is dan hier. Maar ik weet dat niet meer zo goed.'

Op een zonnige zondag sjouwen we Anna's ledikantje naar buiten en luchten de matras. Al die weken hebben we in de kinderkamer geslapen op de grote matras op de grond. Af en toe glipte ik onze slaapkamer wel eens binnen om te kijken naar het lege ledikantje in de hoek waarop nog het lakentje zat waarop zij lag. Ik bleef er nooit lang.
Heel langzaam is de sterke herinnering aan haar dode lichaam minder geworden.
Nu wordt het tijd dat we hier weer gaan slapen. We zetten het bed anders en het ledikantje gaat de zolder op.

<< vorig                  inhoudsopgave                  volgend >>