Allemaal vogeltjes.
Juni 1999.

O p een avond lees ik aan David het sprookje 'De gelukkige prins' voor van Oscar Wilde.
De prins is een standbeeld versierd met bladgoud en heeft ogen van saffier. Een zwaluw komt hem gezelschap houden en vertelt over zijn komende reis naar het verre zuiden. De zwaluw ziet de armoede in de stad en de prins haalt het vogeltje over om de saffieren uit zijn ogen te pikken en deze aan de armen te brengen.
Het zwaluwtje laat zich steeds weer overhalen door de prins om een nachtje te blijven. Al het bladgoud strooit de vogel tenslotte uit over de stad voor de armen. Dan wordt het winter en het zwaluwtje sterft aan de voeten van het kale standbeeld.
De burgemeester van de stad geeft opdracht dit lelijke standbeeld naar de vuilnisbelt te transporteren en die vieze dode vogel moet ook opgeruimd worden!
Bij de laatste pagina barst ik in tranen uit. Er staat: 'Breng me de twee kostbaarste dingen uit de stad', zei God tegen één van zijn engelen.
En de engel bracht hem het loden hart van de prins en de dode vogel.
'Je hebt een juiste keus gemaakt', zei God, 'want in mijn paradijselijke tuin zal deze kleine vogel voor altijd zingen en de gelukkige prins zal er voor altijd leven.'

Op de deel maken twee boerenzwaluwtjes een komvormig nestje. We laten een grote deur constant open staan zodat ze vrij in en uit kunnen vliegen. Het vrouwtje gaat op het nestje zitten broeden.
Er zijn heel veel vogeltjes. Onder de daklijst zitten jonge kwikstaartjes, hun ouders vliegen de hele dag af en aan. De spreeuwtjes die onder de dakpannen zaten zijn al uitgevlogen. In de kapschuur zit een nest met winterkoninkjes.
Er vliegt twee keer een vogeltje keihard tegen de ramen van de woonkamer. Het eerste vogeltje is morsdood. David en ik rapen het op. David bekijkt het vogeltje goed en vindt dat het scherpe pootjes heeft. Het tweede vogeltje ligt versuft op de grond. Het is een jonge boomklever. Ik zet het vogeltje voorzichtig onder de appelboom voor wat beschutting. 's Avonds zien we de boomklever op een tak zitten en vervolgens wegvliegen.
Er ligt een volmaakt rond vogelnestje onder de eik. Het is leeg, van buiten bekleed met mos en van binnen gevlochten met haren van Mientje, de geit. Zo prachtig. We zetten het nestje op de jaartafel. En dan vergeet ik nog bijna het vele vogelgezang.
Allemaal vogeltjes. Op de special care van het ziekenhuis hing links van ons aan de wand een ingelijste tekening van Marjolein Bastin. 'Kijk eens Anna, wat een mooie vogeltjes' zei ik tegen haar. 'Ja, pogeltjes' zei ze. Het was haar allerlaatste woord.

<< vorig                  inhoudsopgave                  volgend >>