K
leine Anna huppelde over de hemelweide en plukte de mooiste bloemen. 'De aller-allerroodste, de aller-allerblauwste, de aller-allergoudste!' zong ze met haar hoge stem. Toen keek ze om naar haar engel die met haar meeliep en ze lachte. 'Ze zijn voor jou', vertrouwde ze haar toe.
'Dat is mooi', glimlachte de engel. 'Dat vind ik fijn.'
Opeens stond Anna stil. Ze tuurde in de verte waar een groot water schitterde in het hemelse licht. Vele engelen vlogen af en aan. De engelen die wegwiekten, droegen iets in hun armen.
'Wat is daar?' vroeg Anna.
'Weet je dat niet meer?' vroeg haar engel. 'Dat is de hemelvijver waarin waterlelies bloeien in vele kleuren. De engelen plukken ze en ze weven er kleine kinderen van. Als een kindje handjes heeft en voetjes, oogjes en een klein bol buikje, dan gaat zijn engel ermee naar God Vader. Die blaast voorzichtig Zijn adem in het neusje. Zo begint het kindje te leven en dan kan het op aarde geboren worden.'
Anna hield van verrukking haar adem in. Ze kreeg blosjes op haar wangen en haar ogen begonnen te stralen. 'Ik heb iets bedacht', zei ze en legde haar bloemen neer. Meteen schoten die wortel en bloeiden als nooit tevoren. 'Engel, jij en ik hebben zo vaak samen naar mijn papa en mama en David gekeken. Ze zijn zo verdrietig dat ik niet meer bij hen ben. Ik wil hen een kerstgeschenk geven, een heel bijzonder kerstgeschenk. Kan ik…zou ik een kindje voor hen mogen weven?'
De engel keek met haar mooie zachte ogen naar Anna. 'Natuurlijk,' zei ze. 'Wat zullen ze daar blij mee zijn. Laten we meteen beginnen.'
Ze liepen samen naar de grote kristalheldere hemelvijver. Nieuwsgierig keek Anna naar de engelen die over het goudglanzende water zweefden om er de waterlelies te plukken. 'Ik wil er zelf een halen', zei ze beslist en daar stapte ze het water al in. Op haar blote voetjes, haar rok hoog opgeschort, waadde ze van lelie naar lelie en bekeek ze ernstig een voor een. Deze niet….deze niet….deze niet….Ze wilde de allermooiste waterlelie van de hemelvijver.
'Deze!' zei ze opeens en wees een kleine waterlelie aan die zijn tere roze-witte bladeren zo wijd geopend had naar het stralende hemellicht dat je zijn gouden hartje zag. Heel zachtjes, heel voorzichtig nam Anna hem in haar handjes en plukte hem. De waterlelie als een schat voor zich uit dragend, stapte ze terug naar de oever waar haar engel zich vol bewondering over de tere bloem boog.
'Laten we er nu een klein kindje van weven!'zei Anna met blije ogen. 'Een broertje voor David!'
De engel glimlachte. 'O, klein ongeduldig meisje van me, we hebben nog veel meer nodig', zei ze vriendelijk. 'Waar zullen we de lipjes van maken? En waarvan de oortjes? Wacht, ik zal je iets geven voor de haartjes van het kind.'En helemaal onder uit haar grote vleugels trok ze zeven donkere donsveren en gaf die aan Anna.
Anna klapte van vreugde in haar handen. 'Goed zo, goed zo. Weet je wat? Laten we nu twee sterren gaan plukken. Dat zullen zijn oogjes zijn.'
Ze stopte voorzichtig de waterlelie en de donsveertjes in haar schortje en toen tilde haar engel haar op. Samen vlogen ze de flonkerende nachthemel in die als een hoge koepel boven de aarde stond. Ze vlogen langs grote sterren en kleine sterren, langs gouden sterren en langs zilveren sterren. Lange tijd vlogen ze en toen zag Anna de mooiste van allemaal. Twee kleine stralende sterretjes, niet ver van elkaar.
Ze plukte ze van het zwarte fluweel van de hemel en stopte ze in haar schortje.
'En nu de lipjes van het kleine broertje', zei ze tegen haar engel. 'Waar zullen we die halen?'
'Wacht maar af', zei de engel en met een paar krachtige slagen van haar vleugels bracht ze Anna naar een vallei in de hemel die vol rozen was. Ze geurden bedwelmend en hadden alle kleuren roze en rood. Een vrouw met een blauwe mantel aan zat temidden van de rozen en speelde met haar kleine kind. Ze had lieve ogen en glimlachte naar Anna. 'Wat zoek je mijn meisje? Kan ik je helpen?' vroeg ze zacht.
'Ik zoek de mooiste roos van de vallei', zei Anna verlegen. 'Die zou ik zo graag hebben om lipjes van te weven voor mijn kleine broertje dat naar de aarde gaat.'
'De aller-allermooiste zul je hebben', zei de vrouw. Ze nam haar kindje op de arm en liep voor Anna uit naar een plekje in de vallei waar de mooiste rozen bloeiden van alle. 'Pluk er hier gerust een van', zei ze. 'Je hoeft niet bang te zijn dat je je bezeren zult, want in de hemel hebben de rozen geen doornen.'
De lieve vrouw en het kleine kindje zwaaiden hen na toen ze wegvlogen, de engel en Anna met haar schatten in haar schortje.
Nu vloog de engel naar het grote hemelstrand, vanwaar de witte wolkenschepen vertrekken op hun verre reizen. 'Hier spoelen duizenden schelpen aan', zei ze tegen Anna, terwijl ze haar neerzette in het warme gouden zand. 'Zoek er een paar, dat zullen je broertjes oortjes zijn.'
Opgetogen rende Anna langs de vloedlijn waar de hemelzee vrolijk om haar enkels bruiste. Ze raapte alle schelpen op maar gooide ze weer in het water dat het opspatte, tot ze de twee mooiste vond. Ze waren zachtroze en het parelmoer glansde. Op elke schelp schitterde nog een druppeltje van de grote wijde zee.
'Nu heb ik al haartjes en oortjes en oogjes en lipjes', zei Anna tegen haar engel toen ze weer bij haar was. 'Wat heb ik nog meer nodig?'
'Het belangrijkste van alles', zei de engel plechtig. 'Want om van een hemellelie een echt klein kindje te maken zijn dromen vol liefde nodig. En die moeten we op aarde gaan halen. Hou je vast mijn kleine Anna!'
En in duizelingwekkende vaart daalden ze af naar de aarde, waar het nacht was. Ze vlogen naar een kleine boerderij die heel alleen onder de hoge sterrenlucht temidden van akkers en bossen stond. Daar lagen Anna's papa en mama en haar broertje David te slapen. Anna kuste ze in hun slaap en haar engel fluisterde: 'Toe, pluk van ieder maar een droom.'
En zacht, zo zacht plukte Anna een droom van papa, een van mama en een van David. Ze stopte ze voorzichtig in haar schortje bij de waterlelie, de donsveren, de sterren, de roos en de schelpen.
'Nu hebben we alles wat nodig is', zei de engel en vloog terug naar de hemel met Anna in zijn armen.
Op de hemelweide weefden ze samen van de waterlelie een klein jongetje. Van de donsveren maakten ze een heleboel haartjes. Van de sterren maakten ze twee stralende oogjes. Van de roos maakten ze twee mooie rozerode lipjes. De parelmoeren schelpjes werden twee oortjes. Anna lachte en zong en kuste en kuste het mooie kleine slapende jongetje.
'Waar hebben we nu de dromen voor nodig?'vroeg ze toen. 'Het broertje is toch af?'
'Welnee', glimlachte de engel. 'Kijk. Van de eerste droom maken we broertjes parelende lach. Van de tweede droom maken we zijn hoge heldere zangstem. En van de derde droom maken we een borrelende blijheid zodat het broertje als hij groter is, dansen en springen en rennen zal op de heerlijke aarde, en spelen met David tot ze buiten adem zijn. En nu….kleine Anna, nu gaan we samen met hem naar God Vader.'
Anna mocht het broertje vasthouden toen ze met haar engel naar de troon van God Vader liep. Wat straalde het licht om Hem heen. Het glansde goud op haar gezicht en in haar ogen toen ze Hem recht aankeek.
'Ik heb een klein broertje geweven voor mijn papa en mama en voor David, lieve God', zei ze zacht. 'Ik wil het hen geven als kerstgeschenk. Toe, wilt U hem de levensadem inblazen?'
Glimlachend boog God Vader zich over het kleine kindje. Hij wiegde het in Zijn armen en bracht toen voorzichtig het kleine neusje naar Zijn mond. De engelen om zijn troon keken toe en begonnen vol blijdschap te zingen toen God zachtjes ademde.
Daarna wees God Vader een engel aan die vlakbij Zijn troon stond. 'Jij zult de engel van dit kindje zijn', zei Hij. 'Julian zal het heten, want dat betekent: stralende dag.'
En Hij kuste Julian en gaf hem over aan zijn engel.
Nu was het kleine broertje klaar om naar de aarde te gaan. Vol vreugde huppelde Anna achter Julians engel aan, die hem in de richting van de Hemelpoort droeg.
Ze pakte vertrouwelijk haar hand. Julian was zo klein, die kon gemakkelijk op een arm gedragen worden.
Bij de poort gekomen, glimlachte de engel naar Anna. 'Jij hebt dit kindje geweven. Jij wilt het ten geschenke geven. Daarom mag jij voor mij de Hemelpoort openen waardoor alle mensenkinderen gaan, zodat ik het naar zijn papa en mama en grote broer op de aarde kan brengen.'
Met inspanning van al haar krachten trok Anna aan de grote poort. Langzaam zwaaide die open. Diep, diep beneden zich zagen ze de boerderij op de winterse aarde liggen. Het was er nacht. Het was de tweede nacht van Kerstmis. Alles wachtte ademloos op de komst van het nieuwe kindje….de bomen, de reeën aan de rand van het woud en de fonkelende sterren hoog in de lucht.
'Breng hem maar gauw', zei Anna en ze gaf Julian een kusje op zijn voorhoofd.
Toen pakte ze de hand van haar eigen engel en samen keken ze het kleine broertje na dat nu uit de hemel neerdaalde om op aarde geboren te worden.
<< terug De kleine akkerwinde >>