Jouw naam in sneeuw op de muur.
April 1999.

E en droom: Ik ben in het huis van mijn zus in Amersfoort.
Ik kijk naar buiten en zie een klein meisje lopen door de straten.
Ze loopt helemaal alleen, het lijkt erop dat ze er vandoor gaat. Ze is al bijna uit het zicht als er een vrouw verschijnt die al zoekende om zich heen kijkt. Een oppas? Ik zeg tegen deze vrouw: 'je mag wel eens beter op dat kind letten. Je raakt haar kwijt'. 'O, dat zal wel meevallen', zegt ze.
Ik ga achter het meisje aan, loop door eindeloze straten maar zie haar niet. En vraag aan de mensen of ze haar hebben zien lopen. Ik ben wel op het goede spoor. Ik kom buiten de stad, het ziet er onherbergzaam uit. Uitgestrekte velden vol vijvers en moerassen. Het is donker en regenachtig. Hier dwaal ik lang rond totdat ik een groepje mensen aantref dat hun tenten ergens op die vlakte heeft opgeslagen.
Huilend en uitgeput vraag ik of ze een klein meisje hebben gezien. En zie dan dat ze veilig slaapt temidden van hen.

Muziek biedt troost. De c.d. 'Kindertotenlieder' van Gustav Mahler, gezongen door de mezzo-sopraan Doris Soffel, beluister ik eindeloos.
De teksten van deze 'Kindertotenlieder' zijn geschreven door de dichter Friedrich Rückert. Deze man verloor zijn twee jongste kinderen door ziekte rond 1833/34. Tussen die tijd en het einde van zijn leven schreef deze vader meer dan vierhonderd gedichten die hun verlies beklagen.
Wat een gevoelige man moet dat zijn geweest! In die tijd was het toch vrij 'normaal' dat kinderen stierven.

Er komt nog steeds bijna elke dag bezoek.
Ik begin toch maar wat in de tuin te werken. Als ik nu niets zaai hebben we straks geen bloemen en groente. Het gaat met iets minder verzet.
De lente is onmiskenbaar gearriveerd. We zien, ruiken en horen het maar voelen hierbij geen vreugde. En toch helpt de ontluikende natuur, het wroeten in de aarde, de plek waar wij wonen.
De boerderij met de tuin rondom, het zicht op de akkers en bosranden, de vele dieren die we zien, de maximale privacy.
Alsof het zo moest zijn dat we hier terecht zijn gekomen.
Bij 'toeval' kwam mij ter ore dat deze huurboerderij vrijkwam en ook nog precies met ingang van het nieuwe schoolseizoen. Het was beslist niet zo dat we het huis in de schoot geworpen kregen. We moesten er flink achteraan maar uiteindelijk lukte het.
In het begin voelde ik me bijna schuldig dat ik zo mooi woonde. Waar hadden wij dit aan verdiend? Een half jaar was er voor Anna. Eerst de prachtige herfst met de appeltjes, pompoenen en muggen. Ze zat gelijk onder de muggebulten.
De kennismaking met de haan en de kippen. 'Anna, zeg eens kip' . Dan zei ze heel snel: 'pop, pop, pop'. Naar het geluid dat kippen maken. Dat was altijd erg grappig. Later zei ze 'pip' en vlak voor haar vertrek kon ze het goed zeggen.
De winter die volgde: Kerstmis, Nieuwjaarsdag waarop we rond gingen in de buurt voor snoepzakken, de sneeuwdagen in januari en februari.

Een buurvrouw maakte voor Anna dit gedichtje:

' t'Werd herfst toen jij bij ons
in de buurt kwam wonen.
De winter was koud en guur,
maar wel jouw naam in sneeuw op de muur.
Nu de lieve lente gaat komen,
werd jij zomaar bij ons weggenomen.
Wij hadden je zo graag in
de zomerzon zien spelen,
buiten in de bloemenwei,
uitgelaten en blij!'

Op een van die sneeuwdagen, toen ik in de bibliotheek was, had Frans met sneeuw de namen van de kinderen op de muur geschreven. Aanvankelijk had ie alleen David's naam geschreven. En dacht toen een beetje betrapt: 'maar ik moet Anna's naam toch ook opschrijven. Waarom heb ik haar naam niet geschreven?'

De plek helpt. Als we willen kunnen we 's nachts urenlang naar de sterren kijken. We kunnen huilen en schreeuwen. Dwalen over de velden en door de bossen. Met onze handen diep in de aarde. Of alleen maar zitten, de zonnewarmte voelen. De vogels horen fluiten. De lente ruiken, door de regen lopen.

Vanaf half april begin ik weer af en toe in te vallen in de bibliotheek. Het is heel zwaar, ik sleep me er naar toe en kom uitgeput weer thuis.
Maar toch wil ik het. Een joviale man neemt een bibliotheekabonnement en vraagt hoe het met me gaat. 'Het gaat wel' zeg ik. Waarop hij lachend zegt: 'Of heb je soms last van een voorjaarsdip?'
Tussen een stapeltje boeken dat iemand bij mij komt uitlenen, zit de titel: 'We hadden haar Anna willen noemen'.
Ik ga een keer naar Bredevoort en koop twee boeken, getiteld 'Verlies' en 'Op de drempel - visioenen van stervenden'.
'Veel plezier ermee' zegt de boekverkoper.

<< vorig                  inhoudsopgave                  volgend >>